
Kinderen leren met plus- en minsommen hoeveel erbij komt of hoeveel eraf gaat. Dit is de basis van het rekenonderwijs en begint al vroeg, vaak met tellen op de vingers of met blokjes. In de hogere groepen wordt het steeds abstracter, maar de basis blijft: hoeveel is het samen, of wat blijft er over?
Optellen en aftrekken zijn vaak de eerste rekenvormen waar kinderen op school mee oefenen. In de kleuterklas gebeurt dit spelenderwijs, bijvoorbeeld door samen te tellen hoeveel knuffels er op de kast staan. In groep 3 en 4 leren kinderen sommen tot 20 automatiseren: ze moeten bijvoorbeeld snel weten dat 7 + 6 = 13 of 13 - 6 = 7. Vanaf groep 5 worden de getallen groter en leren kinderen sommen tot 100 en verder uitrekenen, soms met behulp van kolomsgewijs rekenen of andere strategieën.
Wat je kind precies moet kunnen, hangt af van de groep. In groep 3 ligt de nadruk op sommen tot 20. In groep 4 breiden deze uit naar 100, en komt er meer aandacht voor handige strategieën: verdubbelen, aanvullen tot 10, of splitsen. In hogere groepen komt er steeds meer nadruk op het vlot uitrekenen van grotere sommen, in je hoofd of met papier. Maar ook het snappen wat je precies moet uitrekenen – het zogenaamde rekeninzicht – blijft belangrijk.
Als ouder kun je helpen door samen te praten over hoe je kind de som aanpakt. Laat je kind uitleggen wat het doet: telt hij door? Splitst ze de getallen? Dit helpt niet alleen bij het vinden van de juiste uitkomst, maar ook bij het opbouwen van zelfvertrouwen.
Gebruik herkenbare en eenvoudige situaties. Bijvoorbeeld: “Je hebt 5 koekjes, en je krijgt er 3 bij. Hoeveel heb je er dan in totaal?” Laat je kind dit uitrekenen met vingers, blokjes of potloden. Visuele ondersteuning helpt enorm. Je kunt bijvoorbeeld een getallenlijn tekenen en laten zien hoe je van 5 naar 8 springt.
Bij minsommen werkt het goed om iets tastbaars te “weg te halen”: “Je hebt 10 knikkers, en je geeft er 4 weg. Hoeveel houd je dan over?” Laat het kind letterlijk de knikkers weghalen. In hogere groepen kun je sommen uitleggen met behulp van een honderdveld of rekenrek, of samen sommen uitrekenen op papier en stap voor stap bespreken wat je doet.
Vermijd abstracte uitleg als dat niet nodig is. Kinderen leren het best als ze zien wat een som betekent. Gebruik daarom verhalen, situaties of materialen uit het dagelijks leven.
Veel kinderen maken fouten doordat ze nog niet goed kunnen tellen in sprongen, of het lastig vinden om het juiste begingetal te onthouden bij het optellen of aftrekken. Ze beginnen bijvoorbeeld te tellen vanaf nul, terwijl ze al met 5 beginnen. Of ze vergeten het eerste getal mee te tellen. Hierdoor worden sommen als 5 + 2 ineens 6 of 8. Dit herken je vaak als kinderen “hardop tellen” of veel op hun vingers doen, maar toch een onverwachte uitkomst geven.
Ook zie je dat kinderen soms verwisselen wat er bij of af moet. Bij een minsom als 12 - 4 beginnen ze dan bijvoorbeeld bij 4 en tellen omhoog naar 12, in plaats van af te trekken vanaf 12. Dit komt doordat ze de betekenis van minsommen nog niet goed begrijpen.
Om dit te voorkomen is het belangrijk om niet meteen op snelheid te focussen. Geef je kind de ruimte om rustig na te denken over wat er eigenlijk gebeurt in de som. Gebruik een getallenlijn, een kralenketting of blokjes om samen stap voor stap te visualiseren hoe een som werkt. Stel vragen als: “Waar begin je? Wat gebeurt er dan?” Laat je kind de som ook zelf tekenen of uitspelen.
Als je merkt dat een bepaald soort som vaak fout gaat (bijvoorbeeld: sommen over het tiental, zoals 8 + 5), oefen dan juist die sommen een paar keer extra, en laat je kind uitleggen hoe het tot het antwoord komt. Samen hardop denken helpt enorm.
Oefenen hoeft niet saai te zijn! Maak van sommen een spel. Gooi met twee dobbelstenen en tel ze op. Of maak er een wedstrijdje van: wie kan het snelst drie minsommen goed oplossen? Gebruik speelgoed, koekjes of steentjes voor realistische rekenmomenten. En vergeet het spelenderwijs oefenen niet tijdens het dagelijks leven: laat je kind uitrekenen hoeveel minuten het nog is tot bedtijd, hoeveel lepels rijst er op een bord liggen, of hoeveel euro je nodig hebt voor iets in de winkel. Heb je een boodschappenlijst? Laat je kind uitrekenen hoeveel appels jullie samen hebben als jij er 3 pakt en hij 2. Zo maak je van elk moment een oefenkans, zonder dat het als “rekenen” voelt.